Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

vrijdag 25 januari 2013

Kleine aardbevingen


Zaterdagmorgen heb ik Stoner uitgelezen van de Amerikaanse auteur John Williams (1922-1994). De roman gaat over het levensverhaal van een man van boerenkomaf die geboren wordt aan het eind van de negentiende eeuw en gedurende veertig jaar Engelse letterkunde doceert aan Columbia University, over zijn mislukt huwelijk met een meisje van een gegoede familie, over zijn dochter die van een leergierig stil kind een alcoholverslaafde wordt, over zijn gedoemde affaire met een studente, over de vetes aan de universiteit, over zijn liefde voor zijn vak. 

Ik las de roman in bed terwijl de regen tegen het raam sloeg. Ik had bepaalde verwachtingen. Maartje Wortel noemde het een van haar drie beste boeken van 2012. Ze mailde me dat ze na afloop had gehuild, met lange uithalen en al. Arnon Grunberg schreef over Stoner op zijn weblog. Nadat hij het boek had gelezen zou hij naar de film gaan. Hij zegde de afspraak af en bleef thuis. 

Toen Stoner uit was, bleef ik in bed zitten. Een episode uit mijn kinderjaren kwam boven. We woonden in een rijhuis in de voorstad. De straat stonk naar uitlaatgassen, maar daar hadden mijn zussen en ik geen last van. Het huis was licht en hoog met glazen tussendeuren, veel trappen en een koer met witgekalkte muren en klimplanten waar in de lente roze en lila bloemen op stonden. Elke morgen voor mijn moeder ons naar school bracht, ging ik kijken of er een nieuwe bloem was uitgekomen. Ze bloeiden één dag. 

Geregeld voltrokken zich kleine aardbevingen. Dan trilde het glas in zijn sponningen en gingen de lijsten aan de muren schommelen. Mijn zussen en ik schrokken daar in het begin van. Het wende, we gingen het zelfs grappig vinden, al bleef het mij altijd verbazen dat het hele huis kon daveren van één enkele passerende vrachtwagen. Het ander verkeer, een niet aflatend geruis dat in elke kamer doorklonk, hoorden mijn zussen en ik niet. 

We hadden twee woonkamers, een op het gelijkvloers aan de achterkant van het huis en een op de eerste etage aan de straatkant. In de week leefden we in de benedenliving. Daar leerde ik lezen en schrijven. In het weekend haalde mijn vader zijn Olivetti soms uit zijn bureau. Verhaaltjes bedenken werd een excuus om die machine te gebruiken. 
Op zondag, als er geen vrachtwagens reden, installeerden we ons boven. Dan legde mijn vader platen op. We luisterden naar de negende symfonie van Beethoven, naar Peter en de wolf, naar The Beatles en The Stones, maar in mijn herinnering vooral naar Hoe sterk is de eenzame fietser van Boudewijn De Groot. 
De badkamer lag naast de woonkamer. Het enige wat ik er nog van weet is dat mijn vader ons daar op een dag mormels heeft genoemd. Het was een van de zeldzame keren dat ik hem zijn kalmte zag verliezen. 

De hele zaterdag en ook de zondag na Stoner speelde dat huis waar ik van mijn vijfde tot mijn tiende heb gewoond door mijn hoofd. Duidelijke scènes ontrolden zich. Ik zag het aan, nieuwsgierig, bijna alsof het over iemand anders ging. 
Ik sliep op de hoogste etage. Elke avond ging ik gedwee naar boven, met een boek onder de arm. Op een afgesproken tijdstip kwam mijn vader het licht uitdoen. Als ik hoorde dat hij weer beneden was, deed ik het licht weer aan en las ik verder. Soms keerde hij op kousenvoeten terug en ging hij op de trap zitten. Na een minuut of zo gleed ik uit bed. Bij de schakelaar bleef ik enkele tellen staan luisteren. Nadat ik het licht had aangeknipt, wachtte ik weer even, dan sloop ik naar mijn bed en kroop onder de lakens. Als het dan nog stil bleef, nam ik mijn boek. De spanning verhoogde het leesplezier. 
Mijn vader wachtte altijd tot ik enkele bladzijden verder was en het verhaal me in de greep had voor hij in de deuropening verscheen. Daar stond hij me dan zwijgend aan te kijken. Het verschot volstond om te beloven dat ik het nooit meer zou doen, en dat meende ik, maar ‘s anderendaags kon ik niet aan de verleiding weerstaan, ook omdat ik wist dat mijn vader dan niet wantrouwig was en direct naar beneden ging. Op die avonden las ik tot mijn ogen dichtvielen. 

Zonder die oude schrik om betrapt te worden was ik niet de lezer geworden die ik nu ben, besefte ik dit weekend. Niet zo rusteloos, niet zo hongerig. Daar had ik nooit bij stilgestaan. Stoner gaat nog meer loswoelen, dat voel ik. De eenvoud, eerlijkheid en berusting van het personage stimuleren introspectie en maken dit verhaal over een gewoon leven tot een roman met het effect van een kleine aardbeving, zoals de vrachtwagens in mijn oude straat. 

Stoner (John Williams) , Lebowski, 304 p. Een recensie vindt u hier.

vrijdag 18 januari 2013

Een Buenos Aires-moment


De laatste week heb ik het weer. Het komt onverwachts, als ik ’s morgens van de school naar huis terugkeer of terwijl ik in de koelkast kijk en overweeg wat ik ga maken voor het avondeten. Onmiddellijk vergeet ik mijn omgeving en bezigheden, hoe dringend die ook mogen zijn. Ik blijf stokstijf staan, zoals een hongerig roofdier dat de geur van een prooi opvangt en de neus in de wind houdt om te speuren waar die geur vandaan komt. Mijn hoofd wordt leeg en verlicht en echoot, Buenos Aires. 

Soms zie ik me door de straten lopen. Ik ga een café binnen om koffie te drinken of ik zit gewoon op een bankje en verlies me in de observatie van een voorbijganger. Tot menselijke interactie is het nog niet gekomen, maar ik sluit de mogelijkheid niet uit. Andere keren ben ik me alleen scherp bewust van het bestaan van Buenos Aires, van het leven dat daar op dat moment plaatsgrijpt, maar ben ik zelf geen acteur. Ik word er evengoed gelukkig van. 

Argentinië is in een flits aan me voorbijgegaan, jaren geleden, tijdens een doortocht van Puerto Montt naar Puerto Natales in de zuidelijke tip van Chili. Ik herinner me vlaktes zonder een spoor van bewoning en een verlaten turkoois meer waar we een ferry namen. Er waaide een harde wind die zo luid was dat hij gesprekken onmogelijk maakte. Aan de overzijde stond een andere bus te wachten. Er volgden kilometers kale aarde, een tijdlang onderbroken door een mozaïek van groene en gele akkers gedomineerd door een sneeuwwit kasteel met spitse torens, daarna weer kale aarde tot we in een dorp kwamen. Toen we de tent hadden opgezet, werden we door Argentijnen uitgenodigd om maté te drinken. We hadden veel over die maté gehoord en grepen de gelegenheid. Het bleek een soort bittere thee, gedronken uit een mok met een ijzeren strootje die we aan elkaar moesten doorgeven. Als aandenken kregen we een glazen bokaal gevuld met vulkaanas. ’s Anderendaags, na nog een dag in de bus, staken we de grens over naar Puerto Natales en was de Argentijnse episode afgesloten. 

Ik ben nooit in Buenos Aires geweest en heb weinig foto’s van de stad gezien. Het zou kunnen dat ik de stad uit de literatuur ken, maar de waarheid is dat ik weinig romans heb gelezen die zich in Buenos Aires afspelen. De laatste was Razernij van Sergio Bizzio, over een man die zich na een misdaad verbergt op de zolder van een herenhuis van een rijke familie en vanuit zijn schuilplaats het doen en laten van de bewoners bespiedt. Na een tijd mist hij de buitenwereld niet meer. In het kleine beeld dat hij heeft vanuit zijn zolderraam vindt hij de hele werkelijkheid terug. 
Dat was mijn geval niet. Die kleine uitsnede die Razernij me van Buenos Aires bood had weinig invloed op mijn beeld van de stad. 

Hoe dat beeld eruitziet is moeilijk te omschrijven. Het is veranderlijk en ik kan het niet op bevel oproepen. Het overvalt me zoals de herinnering aan een droom en als ik er bewust aan probeer te denken, ontglipt het me. Soms denk ik dat het zich plooit naar verlangens die ik zelf niet vermoed. 

Als ik van zo’n Buenos Aires-moment bekom, nog een beetje verdwaasd, bedenk ik dat een paar klikken volstaan om een vliegticket te boeken. Die mogelijkheid geeft schwung aan mijn bezigheden, zelfs aan het vervolledigen van een boodschappenlijst of het piekeren over het avondmaal. 

Razernij, Meulenhoff, 224 p.

donderdag 17 januari 2013

Vooruitblik Spaans


Liefhebbers van Spaanstalige literatuur kunnen dit voorjaar kiezen uit een verscheiden aanbod. Nieuwe titels van Spaans en Zuid-Amerikaans, onbekend en geconfirmeerd talent liggen binnenkort in de handel. 

Het debuut van de onbekende schrijver Jésus Carrasco (1972), een van dé sensaties van de laatste Frankfurter Buchmesse, verschijnt bij Meulenhoff. De vlucht speelt zich af in een onherbergzame, zuidelijke streek die geteisterd wordt door geweld. De hoofdpersoon, een onschuldige jongen nog, slaat op de vlucht. De vraag is hoe het geweld dat hem omgeeft hem zal tekenen. Seix Barral, de Spaanse uitgever, beschrijft De vlucht als een mix van Miguel Delibes en Cormac McCarthy, en noemt het een verpletterend debuut.

Meulenhoff publiceert ook nieuw werk van de gevestigde Spaanse auteur Eduardo Mendoza (1943). In De neergang van Madrid reist een Engelse kunsthistoricus in 1936, aan de vooravond van de Spaanse burgeroorlog, naar Madrid om de kunstcollectie van een Spaanse hertog te taxeren. Beide personages hebben verborgen bedoelingen. Op zijn onnavolgbare satirische wijze beschrijft Mendoza de chaos vlak voor de oorlog en de neergang van Madrid, gezien door de ogen van een verbaasde buitenstaander die niet aan de zijlijn kan blijven staan.

Bij De Geus verschijnt De drie Lilia’s van de Colombiaanse schrijver Evilio Rosero (1958), over drie weduwen die in een kerkgemeenschap van Bogotá aan armenbijstand doen.  Wanneer op een dag onverwachts iets verandert in de dagelijkse routine, lokt dat onrust en chaos uit. De kleine parochie blijkt een broeihaard te zijn van intriges. Rosero, die in 2006 de Colombiaanse Staatsprijs voor Literatuur kreeg voor zijn oeuvre, wordt de nieuwe Gabriel García Márquez genoemd.

Wereldbibliotheek publiceert Kroniek van een hofzanger van de Mexicaan Yuri Herrera (1970), over het drugsgeweld in Mexico. Het hoofdpersonage, Lobo, een soort hedendaagse troubadour, wordt opgenomen in de kliek van een drugsbaron. Herrera focust niet op de gewelddadigheden, maar op de gedachtewereld van de personages en op hun taal die erg specifiek is, wat de roman literair interessant maakt.

Van de Argentijn César Aira (1949), door Roberto Bolaño tot een van de vier beste hedendaagse Spaanstalige auteurs gerekend, is maar weinig in het Nederlands vertaald, hoewel zijn oeuvre meer dan zestig teksten telt. In De schimmen (Meulenhoff) neemt hij de lezer mee naar een flatgebouw in aanbouw waar schimmen door de gangen zweven. De dochter van de conciërge gaat tegen het advies van haar moeder in op onderzoek uit.

Dit is een uitgebreide versie van een stuk dat op 16 januari in De Morgen verscheen.

maandag 14 januari 2013

De maanreis in een Spaans achterafstadje


In ‘Maanstorm’ schetst Antonio Muñoz Molina de eenzaamheid en dilemma’s van een puber die in een slaperig Spaans stadje de maanreis van de Apollo XI volgt en droomt van een nieuwe toekomst voor de mensheid en voor hemzelf.

Vorig jaar verscheen bij ons van Antonio Muñoz Molina (1956) nog de magistrale roman De nacht der tijden, een kroon op een kwarteeuw schrijverschap. Maanstorm, oorspronkelijk El viento de la luna, is ouder. De Spaanse auteur begon eraan na de dood van zijn vader in 2004 en beschreef in Días de diario (2007) hoe het rouwproces en de genese van de roman samenvielen.

Het verhaal speelt in Mágina, een imaginair stadje in Andalusië dat Muñoz Molina al in zijn debuutroman Beatus Ille (1986) opvoerde en dat veel wegheeft van zijn eigen geboorteplaats, Úbeda. De roman opent met de gedachtestroom van een jongen van dertien die op een zolderkamer in een groot, vervallen huis wakker in bed ligt. Het is 16 juli 1969, vier uur in de nacht. Op de benedenverdiepingen zijn z’n grootouders, vader en moeder en zusje in diepe slaap verzonken. Tezelfdertijd, duizenden kilometers verder, wordt de Apollo XI met Neil Armstrong, Edwin Aldrin en Michael Collins naar de maan gelanceerd. 

Koelingssysteem

In de magazines en kranten van zijn mondaine tante Lola heeft de jongen over de maanreis gelezen. Hij heeft elk detail uitgevlooid, tot het koelingsysteem van de ruimtepakken aan toe. Liggend in zijn klamme lakens stelt hij zich voor dat hij één van de drie astronauten is en vastgesnoerd in de cabine van de Apollo XI de aarde verlaat. Bij een stilist als Muñoz Molina levert dit een onvergetelijke openingsscène op – en beslist een van de mooiste stukken die over de maanlancering zijn geschreven.

Terwijl de jongen met de astronauten meeleeft en nadenkt over het nieuwe tijdperk dat de mensheid ingaat, beseft hij dat hijzelf in een overgangsperiode zit. De kinderwereld die hij enkele maanden tevoren nog met zijn zusje deelde is hij ontgroeid. Wat de toekomst zal brengen weet hij niet, maar wat vaststaat is dat hij niet in het pad van zijn vader wil treden, die groentekweker is en ‘s ochtends op de markt tomaten, aubergines en watermeloenen vent. Zelf doet hij niets liever dan lezen. Somber beseft hij dat hij zijn vader ontgoochelt, dat hij voor hem een vreemde wordt.

Oorlogsleed

Met fijne pennenstreken schetst Muñoz Molina de eenzaamheid en dilemma’s van de puberteit, die in een katholiek, armoedig provinciestadje tijdens de dictatuur van Franco nog uitvergroot worden. Terwijl de wereld in de ban is van de maanreis en het begin van het ruimtetijdperk, hebben de bewoners van Mágina meer interesse in wat in hun straat gebeurt, wat de buren doen of niet doen, wat ze zeggen of niet zeggen. De burgeroorlog mag dan al dertig jaar voorbij zijn, maar onder de bevolking leeft nog veel wrok. Muñoz Molina laat het oorlogsleed door het verhaal sijpelen en toont hoe het de personages tekent.

Naast een knappe coming-of-age-roman met een bijna surreëel (en technisch gezien ingenieus) slothoofdstuk is Maanstorm een interessant tijdsdocument. Muñoz Molina dient ons grote geschiedenis toe in bloedmooi, soms kippenvel bezorgend proza. Bij elke fase van de maanreis beschrijft de verteller op een zintuiglijke manier wat de astronauten meemaken, waardoor we de expeditie echt beleven. De toekomstdromen uit 1969 zijn dan wel achterhaald en Neil Armstrong is in augustus gestorven, maar wie Maanstorm leest, ziet de maanlanding weer als het fantastische gebeuren van indertijd, even helder als de voetsporen van Armstrong nu nog zijn op de windloze maan.

Maanstorm, De Geus, 296 p.  
Deze recensie verscheen op zaterdag 29 december in Boeken, de literatuurbijlage van De Morgen.

vrijdag 11 januari 2013

Gekko's


We zaten in de uithoek van het terras, op de plek waar de schaduw van de eik ophield. Onze stoelen stonden een halve meter uit elkaar. Het viel me op dat we alle twee ons rechterbeen over ons linker hadden geslagen. Misschien had het te maken met een kosmisch streven naar orde, al kon het ook gewoonte zijn. Of toeval.

In het verlengde van onze benen lag het plantsoen waar ik drie lentes geleden Gazon japonais had gezaaid, nu verworden tot een wildernis van verdroogde bloembollen en bruine stengels. De nieuwe ster van het perk was een struik met oude rozen. Ik bekeek de plant met een ver doorgedreven aandacht. De zijvertakkingen waren bij hun wortel fuchsia van kleur.

Het geluid van kinderstemmen waaide in vlagen over van de speelplaats van de dorpsschool. Dichterbij kirden duiven en ruisten insecten. Ergens daartussenin klonk een soort gebrom dat zowel van een grasmaaier als van een motorvliegtuigje kon komen. Ik sloeg het in me op, net zoals de fuchsia voet van de rozentakjes, de symmetrie van onze benen, de nasmaak van de espresso die we na het eten hadden gedronken.

Door de takken van de eik scheen een wittige winterzon. Zoals we daar zaten, zwijgend en volstrekt onbeweeglijk, leken we op de gekko’s die in de zomer aan de zuidkant van het huis op de gevel zitten. Behalve stil en roerloos was ik bovendien (hier kon ik alleen voor mezelf spreken) vrij gedachteloos. De vakantie die pas was afgelopen, de buikgriep- en luizenplaag die de kinderen van school hadden meegebracht, de hardloopschema’s, de vijfhonderd pagina’s die ik nog moest lezen, het voornemen mijn economie op te schroeven: ik dacht er allemaal niet aan. Ik betrapte mezelf erop dat ik er bewust naar streefde het gekkowezen zo dicht mogelijk te benaderen.

Daar was welbeschouwd niets bizars aan. Het was zelfs een natuurlijke evolutie. De laatste roman die ik had gelezen, de eerste van 2013, was namelijk Gros-Câlin van Emile Ajar (*). Die gaat over Cousin, een man van 37 jaar die op zijn vrijgezellenflat in Parijs een python houdt. Cousin heeft geen familie of vrienden. Hij spiegelt zich voor dat hij gaat trouwen met Mademoiselle Dreyfus, een collega met wie hij elke dag de lift neemt en die hij niet durft aan te spreken. Om zijn behoefte aan affectie te stillen omarmt hij zichzelf soms, maar doeltreffender is de omhelzing van Gros-Câlin, zijn python. De meeste avonden spendeert hij in de greep van zijn slang.

Cousin is een eenzame, naïeve en wereldvreemde man, die voortdurend op zoek is naar zijn eigen identiteit. Al snel begon ik te houden van zijn absurde redeneringen, die vaak grappig waren en soms pijnlijk juist. Hoe vreemd hij zich ook gedroeg, toch wekte hij bij mij een hoge graad van empathie op, zelfs toen hij zichzelf begon te verwarren met zijn slang en de wekelijkse portie muizen die de poetsvrouw voor Gros-Câlin bracht, een voor een opvrat terwijl de poetsvrouw ernaast stond. Ik kon het gekraak van de botjes bijna voelen.

Hoe aten gekko’s? Hadden ze tanden? In mijn nieuwe hoedanigheid, besefte ik, was deze kennis essentieel. Ik was me aan het afvragen hoe gekko’s hun voedsel vingen toen een daling van de temperatuur me verraste. De gekkodroom vervloog.

Ik opende mijn ogen. Een wolk hing voor de zon. Het rumoer van de kinderen was weggevallen. Misschien was dat al een tijd zo. Ik moest opstaan, aan het werk gaan. Ik gluurde opzij. De ogen van mijn man waren open, maar ik kon niet uitmaken of hij bewust naar iets keek of dagdroomde.

Gros-Câlin (Emile Ajar), Mercure de France, 288 p. 


 (*) Gros-Câlin is de eerste roman van Emile Ajar. Het boek verscheen in 1974, werd als een meesterwerk onthaald en zette de Franse letterenwereld op zijn kop omdat niemand ooit eerder van Emile Ajar had gehoord. In 1975 won Ajar de Prix Goncourt voor zijn tweede roman La Vie devant soi. Dat Ajar een pseudoniem was van de grote Franse auteur Romain Gary, kwam aan het licht in 1981, een jaar na de zelfmoord van Gary, toen Vie et mort d'Emile Ajar verscheen, gesigneerd door Gary. Zodoende is Gary, die in 1956 al de Prix Goncourt won met Les racines du ciel, de enige Franse auteur die de Goncourt twee keer kreeg.

woensdag 9 januari 2013

Een subtropisch zwemparadijs


Ik moest in het postkantoor zijn, voor de tweede keer van de dag. ‘s Winters is het postkantoor van dit dorp de warmste plaats van de wijde omstreken. De laatste weken kom ik er vaker dan me lief is, al is zo’n bezoek altijd bijzonder, ook deze keer.
Ik weet niet hoe uw lokaal postkantoor eruitziet, maar het mijne is gehuisvest tegenover een fontein met twee kranen, waar wielrenners hun dorst lessen na de klim naar het dorp. Waarom die fietsers per se de postkranen willen, is me onduidelijk want dit dorp telt een ruime keuze aan fonteinen, alleen al in het centrum zijn er bij mijn weten vijf, er is er zelfs één waarin Rod Stewart zijn kapsel heeft opgefrist. Dat gebeurde in 2007. Ik zat met mijn zoon van vier op het terras van de Bar des Boulistes toen Rod Stewart aan de tafel naast de onze ging zitten, ik herkende hem aan zijn kapsel. Ik fluisterde mijn zoon toe dat ik vroeger (ik spreek van lang geleden) een fan was, maar hij had alleen aandacht voor een insect dat over zijn stoel liep. Zijn interesse vlamde pas op toen Rod Stewart zijn hoofd onder de fontein ging steken en dat was de fontein bij het politiekantoor, niet die van La Poste, waar ik nu passeerde, ik zei het al, voor de tweede maal van de dag.

Op de drempel bleef ik staan om diep in te ademen, toen trok ik de deur open en dook ik naar binnen. Het postkantoor is toegankelijk via een ouderwets deurensas dat de luchtcirculatie minimaal houdt, waardoor het daarbinnen in deze tijd van het jaar, als de verwarming openstaat en de klanten toestromen, zo vochtig en heet is als in een subtropisch zwemparadijs. Ook nu was dat zo, de man achter het loket glom ervan en had de mouwen van zijn hemd hoog opgerold. Er stond veel volk te wachten, maar gelukkig was het tweede loket open, wat zeldzaam voorkomt. Het gebeurt frequent dat de wachtruimte tjokvol is en het tweede loket ineens gesloten wordt. De werkwijze van de lokale postbeambten is niet te doorgronden, tenminste toch niet door mij. Iemand zoals Thomas Heiselberg zou er waarschijnlijk een logica in vinden, maar hij is een geval apart. Ik weet niet of zijn hoofd nu nog zo helder is – áls hij nog leeft moet hij tegen de honderd zijn – maar in zijn jonge jaren stond hij wijd en zijd bekend om zijn inzicht.

Uit zijn leven ken ik vooral de periode tussen 1938 en 1941. Hij werkte toen in Berlijn voor Milton, een Amerikaans bedrijf gespecialiseerd in marktonderzoek. Hij was werkelijk een briljant onderzoeker, eloquent, intelligent en ambitieus, alles wat u maar wil. Toen Kristallnacht plaatsvond en de dreiging van een wereldoorlog tastbaar werd, sloot Milton de vestiging in Berlijn en verloor Thomas Heiselberg zijn job, maar hij vond een nieuwe baan op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Duitsland was Polen toen binnengevallen en Thomas kreeg de taak zijn expertise als marktonderzoeker in te zetten om een model op te stellen van het Poolse volk. Hij volbracht die opdracht op briljante wijze, maar voorzag niet dat zijn onderzoek zou worden gebruikt om de misdaden tegen Polen en joden te rechtvaardigen.
Jawel, een tragisch figuur, die Thomas Heiselberg.
Wat er na 1941 van hem is geworden weet ik niet. Hij begon zich vreemd te gedragen, hij wekte de indruk dat hij zijn verstand kwijt was, maar misschien is dat een verkeerde interpretatie van mij, misschien denk ik dat te snel.

Die bespiegeling maakte ik terwijl ik in het postkantoor mijn beurt afwachtte. Een dame die ik niet kende staarde me aan en glimlachte uitgebreid, vriendelijk maar ook in een zekere zin verwachtingsvol, alsof ze me uitnodigde met haar in gesprek te treden maar zelf niet het initiatief wilde nemen. Een man die naar buitenging zei in het passeren iets luids en onverstaanbaars waar hij zelf hard om moest lachen. Vroeger vond ik dit soort gedrag vreemd, maar nu verwacht ik deze zaken in het postkantoor. Ik vermoed dat het de subtropische atmosfeer is die intimiteiten in de hand werkt. In dit lokaal van vijftien vierkante meter laten mensen hun drempels varen, de stijve agenten van het politiekorps delen handdrukken uit en maken grapjes, gesprekken tussen vreemden floreren, en buren vertrouwen elkaar secreten toe waar ze in hun eigen straat nooit over zouden reppen.
In deze dagen is La Poste, ik zei het al, de warmste plaats van het dorp.

Thomas Heiselberg is een van de twee hoofdpersonages van Goede mensen, een roman van de Israëlische auteur Nir Baram. Een recensie leest u hier

 Goede mensen, De Bezige Bij, 509 p.

 

dinsdag 8 januari 2013

De Top Drie (23) van


Steven van Ammel (1976) is boekhandelaar bij Passa Porta. Hij verzorgde voorheen de marketing van interessante maar betreurenswaardig kleine literaire fondsen als IJzer, Voetnoot, Coppens & Frenks en Bulaaq. Sommigen beweren dat hij zijn antiquariaat de naam Rosencrantz & Guildenstern gaf enkel om bij stopzetting de woorden "are dead" in de vitrine te kunnen hangen. Zij dwalen en waren wellicht niet aanwezig op de openingsavond: de etalage was verlicht maar leeg, net als alle boekenrekken -een bewuste keuze om de collectie te bewaren voor betalende klanten- en toch verscheen duwend en trekkend doorheen feestend volk de eerste klante. Lege rekken aanschouwend kwam de vraag: "Is dit een schoenenwinkel?"
Geknield en tenen bevoelend verkocht Steven zijn eerste boek als zelfstandig antiquaar.

Negen maanden al zitten onze boeken in dozen. Stapels en stapels verhuisdozen waarmee mijn vrouw en en ik een labyrint optrokken in wat ooit de bibliotheek moet worden maar nu ons onderkomen voor de nacht is tegen steenslijpsel en ander fijn stof dat de nieuwe maar onverwacht minder instapklare woning met zich meebrengt.
In een jaar waarin ik meer namen van stukadoors, schrijnwerkers en ander werkvolk moest onthouden dan een namenregister van Tolstoj rijk is, was er bijgevolg amper tijd voor Grote Romans.
Tijd maar vooral rust voor poëzie ontbrak sowieso al sinds de geboorte van onze dochter (hoe slaagt Bernard Dewulf er toch in om poëzie te puren uit het leven met een kind, wanneer wij er amper in slagen de dochter aangekleed tot aan de schoolpoort te brengen?).
Het enige genre dat opgewassen bleek tegen een leven tussen puin is dat van het korte verhaal. Geen groter genot dan de laatste zin van een goed verhaal wanneer je zelf opgeslorpt wordt door een tijdrovend verhaal waar géén einde lijkt aan te komen.

- Everything ravaged, everything burned van Wells Tower. Een gehyped debuut uit 2009 blijkt, gelezen eens het stof is gaan liggen, nu al een onverwoestbare klassieker. De verhalen lijken los op papier gegooid met hier en daar grillige zijpaden die nergens naar toe leiden, maar maanden later vormen die net de weerhaakjes waardoor ik me hele verhalen voor de geest kan halen.

- The best of Frank O’Connor. Vorig jaar ontdekte ik in The lonely voice van O’Connor een betrouwbare gids voor het korte verhaal maar zag ik ’s mans eigen verhalen domweg over het hoofd. Aangepord door een essay van Julian Barnes trakteerde ik me dit jaar alsnog op deze verhalen, die nog het meest herinneringen oproepen aan het werk van J.D. Salinger en Joseph Mitchell. Vroegwijze jongens en verzopen eenzaten wisselen elkaar af en worden beschreven in wat wel de huisstijl moet zijn geweest van The New Yorker onder William Maxwell: stemmig poëtisch parlando.

- Verhalen van Maurice D’Haese. Het bewijs dat er wél geweldige ‘magisch realistische’ verhalen werden geschreven in Vlaanderen. D’Haeses werk neigt meer naar het surrealisme van Cortazar dan dat van Lampo, het is de dreiging die komt uit een schilderij van De Chirico –niet het doodgewerkte van een Delvaux.

Ook verhalen van Deborah Eisenberg, Nam Le, Alice Munro en Breece D’J Pancake wisten te bekoren.

Geweldige romans die ik in 2011 las maar die ook in 2012 onterecht onvertaald bleven:

- Pod Mocnym Aniołem van Jerzy Pilch (een Engelse vertaling, The mighty Angel, verscheen in 2009 bij Open Letter Books). De dronkenmansroman is een genre op zich, met evenveel varianten als er jeneversmaken zijn. Wil je zweterige angstdromen lees dan Malcolm Lowry, voor schuldbekentenissen moet je bij Jack London of Hans Fallada zijn, en Joseph Roth voorziet in de dronken parabel. De machtige engel past in het rijtje Moskou op sterk water van Jerofejev en Zoon en Vader van Emil Hakl: de dronkenmanswandeling. Vrolijk balancerend tussen slapstick, smart en meer slapstick is deze roman wat mij betreft een grand cru van het genre.

- Zazpi etxe Frantzian van Bernardo Axtaga (een Franse vertaling, Sept maisons en France, verscheen in 2011 bij Christian Bourgeois). Een van de knapste romans over de Kongo-vrijstaat, zoals Leopold II zijn wingewest doopte, werd geschreven door een Bask godbetert. Een jonge gedreven officier komt terecht in een kamp dat al jaren in handen is van corrupte vrijbuiters onder leiding van een dichter (!) met banden aan het hof. Ouderwets leesplezier, onvergetelijke personages.

- Budapeste van Chico Buarque (een Engelse vertaling, Budapest, verscheen in 2004 bij Bloomsburry). Van deze in Brazilië immens populaire componist en zanger verscheen tot op heden één Nederlandse vertaling, de roman ‘Onrust’ in 1991. Sindsdien groeide zijn reputatie echter. Ik las Budapeste op voorspraak van Jonathan Franzen en José Saramago (namen waar je als uitgever nog mee kan uitpakken). Een man die de kost verdient als spookschrijver in Rio de Janeiro valt halsoverkop voor het Hongaars (“de enige taal die de duivel respecteert”) en een mysterieuze vrouw namens Kriska.

Eindelijk vertaalde maar helaas (nagenoeg) onbesproken gebleven:

- Satanstango van Laszlo Krasznahorkai
- Geteld, geteld van Miklos Banffy
- Bloed van Curzio Malaparte


Aangenaam verpozen bij essays van :

- Julian Barnes; Through the window. Dit is lezen wat te verwachten was. Barnes is een erudiet vakman met een voorliefde voor het anti-moderne, stiff upper lip én ondeugende twinkeling in de ogen. Zijn essays over Ford Madox Ford vormden de perfecte inleiding op de verfilming van diens Parade’s End

- James Wood; The fun stuff. Het ontluisterende slot essay Packing my father-in-law’s library zou door elke bibliofiel aan de deur van de huisbibliotheek moeten worden getimmerd.

- Charles Nicholl: Traces remain. Nicholl is een parelduiker die z’n leven doorbrengt in bibliotheken waar hij speurt naar losse eindjes in de levensverhalen van historische figuren. Edward Kelley, William Shakespeare, Arthur Cravan: Nicholl weet op elk van zijn onderwerpen een nieuw licht te werpen.


Ik las weinig romans dit jaar, maar gelukkig wist een enkele toch te beklijven. Dit waren de uitschieters:

- Het klokkengelijkzetinstituut van Ahmet Hamdi Tanpinar
- Violeta en de engelen van Dulce Maria Cardoso
- Reis bij maanlicht van Antal Szerb 
- De verliefden van Javier Marias
- Open stad van Teju Cole
- De schimmelruiter van Theodor Storm
- May we be forgiven van A.M. Homes
- Satanstango van Laszlo Krasznahorkai

Maar ‘de beste’ boeken voor mij waren dit jaar…drie kookboeken.

- Jerusalem van Yotam Ottolenghi en Sami Tamimi. Liefhebbers van Ottolenghi weten inmiddels wat ze moeten verwachten: véél kruiden, granaatappelpitten en ‘funky’ groentegerechten. Maar dit is meer dan ‘Plenty’ met vleesgerechten, het is een reis door de keukens (meervoud) van Jerusalem.

- The Lebanese Kitchen van Salma Hage. Moest Libanon een boerinnenbond hebben, dit zou hun Ons Kookboek zijn. Een bijbel, weerom fraai vormgegeven door kunstboekenuitgever Phaidon.

- Polpo, a Venetian cookbook of sorts van Norman Russell. Dit zinnetje uit het voorwoord trok me over de streep: “We have a rule that a dish is ready to put on the menu only when we have taken out as many ingredients as possible”. Ik moet het eerste gerecht uit dit boek nog koken waarvan de receptuur niet klopte als een bus.

maandag 7 januari 2013

De Top Drie (22) van


Fleur Speet (1971) recenseert literatuur voor het Financieele Dagblad en De Morgen. Ze is jurylid van de AKO Literatuurprijs. Ze nam deel aan de jury’s van de Libris Literatuurprijs, de BNG Nieuwe Literatuurprijs, de Anna Bijns Prijs, de Academica Debutantenprijs en de Annie Romein Verschoorprijs. Ze voelt zich daardoor een prijsdier: zoveel te mogen lezen. Met dank aan de auteurs, redacteuren en uitgevers. Buiging. 

Een top drie van een heel jaar, dat vergt hoofdbrekens. Op een of andere manier zijn de boeken het laatst gelezen vaak het indrukwekkendst. Ze zitten nog vers in het geheugen, ik warm me er nog het beste aan. Wat las ik in januari 2012? Ik heb er geen idee meer van en moet het koude digitale archief in van enen en nullen, dan wel me een weg banen door de stapels chaotisch in een kamer gestalde boeken, in de hoop het stapeltje van de eerste weken van januari terug te vinden (waarschijnlijk allang drie keer omgekukeld en opnieuw opgestapeld met boeken uit juni en september). Mijn hoofd denkt niet in maanden of jaren, mijn hoofd associeert. Dus als ik aan de indrukwekkende verhalenbundel Varianten van ongemak van Lydia Davis denk, komen ook andere boeken weer boven, of scenes eruit die Davis beter wist te vangen, of die juist een andere auteur breder wist op te zetten en verder wist uit te diepen. Het is vlees en vis vergelijken. Want het beste? Ach, dat bestaat helemaal niet. Er bestaat alleen een momentopname voor ieder boek, een leesmomentopname. En als een boek raakt, is het misschien wel om zoiets banaals als dat het op het juiste moment regent, of dat net dan de zon schijnt en alles klopt. Al geef ik toe dat boeken waarin de dood fier in de ogen wordt gekeken vaak grote indruk op me maken. Maar dan nog moeten stijl, structuur en sfeer wel kloppen. Hier dus een willekeurige top drie, van boeken die me het langst bezig hielden. 

Nr 1. 

The Testament of Mary van Colm Toibin
Geen dik boek, maar dun is de mode. Doordat Toibin in de huid van Mary, de moeder van Jezus kruipt, en schrijft vanuit haar woede en onmacht over een zoon die losslaat, maakt hij veel meer los dan de tongen van gelovigen, die dit boek als blasfemisch hebben afgedaan. De kracht schuilt in het inlevingsvermogen: Toibin laat de geschiedenis mens worden, hij geeft de geschiedenis zijn vlees en bloed terug, zijn adem. Mary kijkt terug op haar leven, en concludeert dat ze fout heeft gehandeld op de dag dat haar zoon werd gekruisigd. Ze verwijt zichzelf dat ze dit had kunnen voorkomen, maar tegelijk pleit ze zichzelf vrij. Verwarrende emoties schuilen in haar en breken zich een weg naar de lezer. De geschiedenis is niet wat die lijkt, het verleden is niet eenduidig. Een grote les, maar vooral een geweldig waagstuk van Toibin (en dan heb ik het nog niet over de indrukwekkende donkerdreigende stijl of de slimme structuur). 

Nr 2. 

Lief leven van Alice Munro
Kanonne. Wat een vitaliteit, wat een beeldkracht in deze verhalenbundel. Van haar taal moet Munro het niet hebben, die is tamelijk gewoontjes. Maar de plot! Hallelulja, wat weet ze haar verhalen spannend te maken. Ze weet er zoveel leven in te blazen dat je erin verdwijnt. De sfeer doet vaak denken aan het werk van Richard Yates, misschien omdat veel verhalen in of vlak na de oorlog spelen of daar beginnen en verder doorlopen. Tegelijk weet Munro de tijdgeest in een paar zinnen te vangen, achteloos bijna. Vergelijkbaar met hoe Jonathan Franzen en Jennifer Egan dat doen, maar dan in veel korter bestek (en het is natuurlijk andersom: Franzen en Egan bestudeerden ongetwijfeld het werk van Munro tot op de komma’s nauwkeurig). De breedte van de verhalen is bedwelmend. Munro weet die rijkdom te creëren door meerdere personages in een verhaal te stoppen en het perspectief om te laten slaan, zodat iemand die eerst nog onbeduidend lijkt, uiteindelijk de spil van het verhaal blijkt. Iedereen schiet tekort, dat is een feit, maar iedereen gaat er anders mee om. En dat maakt de verhalen fris, want altijd is daar een onverwachte wending die je even uit je stoel tilt. Waarschuwing: sla in godsnaam de inleiding van Herman Koch over, die prijst tegenwoordig drie boeken tegelijk per maand aan. En vergeef de uitgeverij maar dat ze die inleiding niet scheiden met een witpagina van het fonkelende werk van Munro. Je wordt rijkelijk beloond. 

Nr  3.

Het hart van de familie van Zeruya Shalev
Ook een boek waar niet uit te ontsnappen valt: hierin word je opgenomen in de maalstroom van drie personages. De roman begint een beetje als Agaath van Marlene van Niekerk: een wat nukkige oude vrouw overziet haar leven vlak voor ze zal sterven. En in al haar weerbarstigheid zit zoveel liefde en leven, zoveel oprechtheid en echtheid, dat je haar in je hart sluit en direct al een beetje meetreurt. Maar dan gaat ze nog bijna een hele roman mee en moet het grootste moment uit haar leven nog komen. In hypnotiserend proza geeft Shalev drie familieleden – een moeder, haar dochter en haar zoon - een tweede kans. De personages kunnen hun bitterheid verzachten door met hernieuwde energie naar het verleden te kijken, en daardoor ook naar de toekomst. Wat willen ze nog bereiken, en ten koste van wat? Die vraag leidt tot heftige beslissingen. Zo wil de dochter uit het verhaal, een veertiger, dolgraag nog een tweede kind, tegen de wens van haar echtgenoot en puberdochter in. Grote dilemma’s die de liefde op scherp zetten. En dat in een dromerige, emotionele streamofconciousness-stijl waar niet aan te ontsnappen valt. Weergaloos.

zondag 6 januari 2013

De Top Drie (21) van


Annemie Bernaerts (1971) baat met haar man boekhandel Theoria uit in Kortrijk.

Er zijn meerdere titels die in het lijstje van mijn favoriete boeken van 2012 voorkomen, maar als ik er drie moet uitpikken zijn het de volgende:

Nr 1.

Toen Kelderkind van Kristien Dieltiens me bij de eerste aanbieding door de uitgeverij werd voorgesteld, was ik onmiddellijk verkocht. De cover van het boek werd getekend door een van mijn favoriete illustratoren, Carll Cneut. Alleen de cover al is een pareltje, maar de gehele vormgeving, niet te veel tekst, strak lettertype, … maakt dit tot een feestboek.  
Kelderkind is het vijftigste boek van Dieltiens en ze heeft er acht jaar over gedaan om dit boek ook historisch een correct plaatsje te geven. De twee verhaallijnen, deze van Kaspar het kelderkind en Manfred met de hazenlip, vloeien wonderbaarlijk mooi door mekaar. Vanaf de allereerste bladzijde heerst er een spanning die traag maar zeer intens naar een hoogtepunt gaat doorheen het verhaal. Ook al is dit boek een jongerenboek, we hebben het menig volwassen lezer in onze winkel aangeraden, en telkens opnieuw werd het met een heerlijk enthousiasme en bewondering onthaald. 



Nr 2. 

Tonio van A. F. Th. van der Heijden
Een intense ode van een vader aan zijn overleden zoon. Het is geen boek dat je in een ruk uitleest, maar een verhaal dat je beetje bij beetje, pagina per pagina volledig opzuigt in het verdriet en het verwerken van dat verdriet. Het is een subliem warm maar tevens zeer rauw relaas van herinneringen en emoties van een vader die zijn zoon veel te jong moet loslaten door een verkeersongeluk. Het verdriet waarmee zowel moeder als vader moeten mee leven is immens, en beiden verwerken dit verdriet op een andere manier. Voor van der Heijden is schrijven over zijn zoon een herbeleven van fragmenten uit zijn leven, een plaats geven aan zijn overleden zoon in zijn leven zonder hem. Een machtig prachtig boek!




Nr 3.

We hadden de winkel nog niet lang en ik was op zoek naar een dun boek. De inhoud maakte niet veel uit. Ik begon in Dinsdag van Elvis Peeters. De roman greep me onmiddellijk. Een zeer strak geschreven verhaal, bijna emotieloos en toch voel je enig medelijden met het hoofdpersonage. Je volgt het hoofdpersonage van bij het ochtendgloren tot het slapengaan op een doodgewone dinsdag. Je volgt hem in zijn doen en laten maar ook in zijn gedachtengang. Ik had het boek op enkele uren uit, het leest als een trein en bij het sluiten van het boek, na het lezen van de laatste bladzijde kan je niet anders dan denken: wat een smeerlapke en toch …
We hebben ondertussen het genoegen gehad om kennis te maken met het schrijversduo achter Elvis Peeters en dat maakt het lezen van het boek nog zo veel rijker. Weten dat meneer en mevrouw elk apart op hun eigen plaatsje schrijven, lezen, herschrijven om dan elke vrijdagmorgen een koffie uit huis te drinken en mekaars werk te verbeteren om het dan feilloos in mekaar te doen passen, maakt van dit boek een uniek stuk dat terecht op de AKO-shortlist stond en van ons part ook best had mogen winnen.

zaterdag 5 januari 2013

De Top Drie (20) van


Peter Rodrigues (1957) is Foodondernemer (Bio Bakkerij De Trog, Sund'n'Sol', Roomijs Missault, Barista Cofffee&Cake) en verzamelaar van hedendaagse beeldende kunst.

Nr 1.

Het volgende artikeltje in de krant van zaterdag 15 december trok mijn aandacht:
“Prof. dr. Stephen Hawking en zijn collega-wiskundigen willen dat de Britse regering postuum gratie verleent aan Alan Turing. Turing ontcijferde de Duitse Enigma-code in WO II maar werd veroordeeld voor homoseksualiteit. Turing pleegde zelfmoord. De wetenschappers willen nu gratie voor hem.” 
Op zondag 16 december word ik uitgenodigd mijn boekentopdrie van 2012 te geven, d.w.z. de drie beste boeken die ik in 2012 heb gelezen. “ Ze hoeven niet in 2012 te zijn gepubliceerd, in om het even welk genre.
Toeval ?
Mijn absolute top 1 is immers een klepper van 1.075 blz geschreven in 1999 door Neal Stephenson en getiteld Cryptonomicon. Het verhaal start bij de aanvang van Wereldoorlog II in Cambridge met de prille vriendschap tussen drie wereldvreemde wiskundige genieën, die elk een fundamentele rol zullen spelen in het verloop van deze oorlog door hun bijdrage in het coderen en decoderen van de oorlogsinstructies van de geallieerden enerzijds en Duitsland en Japan anderzijds.
Hoofdrolspelers zijn Alan Turing uit het hierboven geciteerde krantenartikel, Enoch Root, Lawrence Pritchard Waterhouse en hun respectievelijke nakomelingen en geliefden en slingert in een waanzinnig tempo heen en weer tussen de oorlogsjaren en het hedendaagse wereldje van internet cryptografen , met als inzet een niet te vatten hoeveelheid goudstaven die Duitse onderzeers op verzoek van de Japanse overheid naar de Fillipijnen verscheepten. Ondanks de ongelooflijk ingewikkelde doolhof van wiskundige kopbrekens gaat het boek uiteindelijk over vriendschap en het vertrouwen dat echte vriendschap kenmerkt.
Ik had het boek een tiental jaren geleden voor het eerst gelezen en dan aan een vriend uitgeleend, die echter nooit de moed heeft gehad om door de werkelijk diabolisch ingewikkelde verhaallijn te bijten.
In het buitenverblijf van een vriend in Sardinië heb ik het boek deze zomer teruggevonden en in een ruk weer uitgelezen. Gewoon weergaloos en een absolute must voor wie aan hersengymnastiek wil doen.

Nr 2.

Mijn nummer twee getuigt van het absolute tegendeel inzake (a)moraliteit en vriendschap. In het boek De Nazi en de kapper poelt Edgar Hilsenrath zijn lezer onder in de meest afstandelijke en van elke emotionele betrokkenheid ontdane beschrijving van de absoluut perverse levenslijn van zijn hoofdpersonage, SS’er en massamoordenaar, Max Schultz.
Net zoals in dat andere ongevenaarde meesterwerk Les Bienveillantes van Jonathan Littel, is deze bijna banaliserende benadering van het gedrag van het individu temidden het geweld van de nazistische “endlösung”, blijkbaar de enige juiste manier om te duiden waartoe een mens in staat van oorlog toe in staat is.
Niet voor gevoelige lezers!

Nr 3.

Ook mijn derde keuze handelt over de staat van oorlog, ditmaal in het hedendaagse verleden , in het door de Amerikaanse GI’s veroverde Irak en de beschavingsoorlog die dit bij de jonge plattelandsbevolking provoceert.
Glashelder beschrijft Yasmina Khadra in De sirenen van Bagdad de spontane haat die uit de totale ontreddering over het gedrag van de Amerikaanse elitetroepen resulteert. Het ‘Arabisch’ (– Irakezen zijn geen Arabieren -) ‘religieus’ ( – Irakezen stonden niet echt gekend voor hun religieus fanatisme - ) fundamentalisme vindt zijn oorsprong in de banale miskenning van de culturele en menselijke eigenwaarde van een volk en het individu. Dit is van alle tijden, alleen wordt het ditmaal door een Algerijnse auteur in een uitmuntende roman gegoten.

vrijdag 4 januari 2013

De Top Drie (19) van


Kristin Verboven (1964) werkt bij de Vlaamse Radio- en Televisieomroep (VRT). Ze heeft eerder gewerkt voor Kunstzaken, de nieuwsdienst en Ketnet en is nu verantwoordelijk voor cobra.be en Hoera Cultuur!, een nieuw programma op Canvas.

Dit is geen top 3 maar wel een selectie van drie boeken uit de velen die ik afgelopen jaar las. Drie boeken die om één of andere reden blijven hangen, drie markante boeken die voor mij iets betekenen :

John Irving met In een mens
Irving is een blijver, komt regelmatig met iets nieuws. In een mens is (eindelijk!) opnieuw het boek waarin Irving een standpunt neemt, politiek geëngageerd is, een maatschappelijk thema bespeelt. Met het thema van homofilie. En dat in een het puriteinse USA: zogenaamd tolerant, maar als het er op aan komt zo intolerant. Een maatschappij waar homo’s (nog) niet mogen/kunnen trouwen, waar gaybashing dagelijkse kost is… Irving neemt dit thema op en verplicht de lezer een standpunt in te nemen. Hij schreef een boek met een boodschap! 


Sayed Kashua met Tweede persoon enkelvoud
Kashua is vooral gekend als columnist en televisiemaker en ook als schrijver. Hij neemt ook een bijzondere plaats in de joods-palestijnse kwestie. Een Palestijn met de Israelische nationaliteit, die lesgeeft aan een joodse universiteit en schrijft in het Hebreeuws! Deze bijzondere achtergrond vind je ook terug in Tweede persoon enkelvoud, Kashua’s achtergrond is de achtergrond van zijn hoofdpersonage. Een boek over een koppel, een huwelijk in crisis en hoe het koppel, hun familie en vrienden hiermee omgaan. En hoe je met die achtergrond leeft in een complexe maatschappij. Kashua ontving voor dit boek de prestigieuze Bernstein-prijs!


John Lanchester met Kapitaal
Lanchester was mij – hoe erg ! – onbekend, maar is met dit boek ontdekt. Een Londense straat met haar bewoners en hoe die met het leven omgaan en met geld. Even dacht ik een “yup-roman” uit de jaren tachtig in handen te hebben. Maar Lanchester bekijkt zijn personages met de bril van de eenentwintigste eeuw : de financiële investeerder die ten onder gaat, de asielzoeker/statenloze die wil overleven, het oudje in confrontatie met de dochter en kleinzoon…. Allen bewoners van een Londense straat en hoe ze in het leven staan. Ook hoe ze al dan niet met elkaar in relatie staan. Lanchester schreef een goed leesbare roman over mensen, zeer verschillende mensen! Drie boeken, met drie eigentijdse thema’s. Drie zeer verschillende boeken waarvan ik ten volle genoten heb. 


donderdag 3 januari 2013

De Top Drie (18) van


Peter Jacobs (1964) is journalist van De Standaard en redacteur van De Standaard der Letteren. Hij is de (co)auteur van reisverhalen als Langzaam door Frankrijk (over de legendarische route nationale 7 naar de Côte d’Azur) en Grenzeloos (over een reis langs het IJzeren Gordijn). In 2012 publiceerde hij de bloemlezing Een tijdreis door België, met reisverhalen van beroemde en vergeten schrijvers over België (o.a. Hugo, Dumas, Thackeray, Stevenson, Zweig, Rilke).

Nr 1.

Ik heb intens genoten van Man met blauwe sjaal (Walewein), omdat het zo'n origineel intiem boek is. Gedurende 250 uur van zijn leven was de Britse kunstcriticus Martin Gayford een bevoorrecht man. Hij mocht in 2003 en 2004 voor schilder Lucian Freud poseren. Het resultaat van die intense periode van wisselwerking, een portret waarop Gayford een opvallende blauwe sjaal draagt, hangt intussen bij een privéverzamelaar in Californië aan de wand, maar het verhaal achter het schilderij ligt nu voor iedereen in de boekhandel. Het portret, en het portret van het portret: het doek dat Freud maakte en het boek over the making of dat Gayford schreef. Er zouden meer van dat soort boeken moeten zijn. Stel je voor dat de postbode van Van Gogh zijn bedenkingen over zijn portret had opgeschreven…

Nr 2.

Erwin Mortier leverde in 2012 alweer een pareltje van een vertaling af. Met Dagboek zonder data (De Bezige Bij) van Enid Bagnold rondde hij zijn trilogie van ‘verpleegstersmemoires' van de Eerste Wereldoorlog af. Die documenten van een zeldzame intensiteit, met literaire kwaliteiten, moedig geschreven vanuit een verrassend standpunt dienden oorspronkelijk als inspiratiebronnen voor Mortiers roman Godenslaap. Hopelijk verdrinken ze niet in de orgie van oorlogsboeken die ons in 2013 en 2014 te wachten staat. Bagnolds associatieve datumloze dagboek van 1918 is zonder twijfel, in vorm en stijl, literair het meest geslaagde van het trio, dat voorts bestaat uit Verboden gebied van Mary Borden en Het kielzog van de oorlog van Ellen N. La Motte. De heroïek van de strijd is hier ver te zoeken; het onderbelichte leven meteen achter het front, komt dichtbij. Wreed en zacht.

Nr 3.

De Duitse romanschrijfster Karen Duve was een adept van kant-en-klare maaltijden. Tot ze het eeuwige gezeur van een vriendin over haar eetgewoonten en hun effecten op het milieu beu was en op onderzoek ging naar de minst schadelijke levensstijl. Ze deed het grondig. De eerste twee maanden at ze uitsluitend biologisch, dan werd ze twee maanden vegetariër en daarna leefde ze twee maanden veganistisch, waarbij geen enkel dierlijk product toegelaten is. Tot slot was ze twee maanden fruitariër, waarbij ze enkel de rijpe vruchten van planten at. Op een heel persoonlijke manier, ferm en toch kwetsbaar, vertelt Duve in Fatsoenlijk eten (Cossee) vlot en fris over haar zoektocht, over haar conclusies en haar blijvende twijfels en zwakten. Dit is geen sectair pamflet van een milieu- of een dierenactivist, maar na Dieren eten van Jonathan Safran Foer alweer een ongewoon pleidooi voor duurzaamheid. Een boek dat overtuigt.

woensdag 2 januari 2013

De Top Drie (17) van


Delphine Lecompte (1978) debuteerde in 2004 in het Engels met de roman Kittens in the boiler, daarna schakelde ze over naar dichten in haar moedertaal. Haar debuutbundel, De dieren in mij, viel twee keer in de prijzen: de C. Buddingh’-prijs 2010 en de Prijs voor Letterkunde van de Provincie West-Vlaanderen 2011. Haar tweede dichtbundel Verzonnen Prooi verscheen bij De Contrabas. In 2012 verscheen haar derde gedichtenbundel, Blinde gedichten, die genomineerd werd voor de Herman de Coninckprijs. Haar vierde dichtbundel Schachten en amuletten wordt eind januari 2013 door De Bezige Bij Antwerpen gelanceerd.

Nr 3.

Lolita, Vladimir Nabokov.
Eindelijk Lolita verslonden!! Ik had de films al gezien natuurlijk; de goede film (Stanley Kubrick) toen ik elf en geen 'nymphet' was, en de slechte film (Adrian Lyne) toen ik zestien en nog niet pervers was. Ik was met veel vijandigheid en korzeligheid aan de roman begonnen, vastbesloten om Humbert Humbert te haten, maar halverwege pagina 23 ben ik overstag gegaan. En ik heb bijna gehuild toen Lolita op het einde haar prepuberale lieflijkheid kwijtraakte aan een verbeeldingsloze hillbilly die nooit zoveel van haar zal houden als Humbert Humbert...  



Nr 2.

Herrezen uit de as van de Languedoc. Rara over welk enfant sauvage spreek ik? Over René Puthaar uiteraard! Het Wilde Kind heb ik in een middag verscheurd. En opnieuw gelezen. Telkens hardop, in mijn keuken. Het vuur brandde niet en ik was verkleed. René moet evenwel de tweede plaats delen met Mijn naam is Legioen van de charismatische en magistrale Menno Wigman, wiens bundel ik prevelend in mijn douchecel heb gelezen. Het water liep niet en ik was gegrimeerd.



Nr 1.

Het is niet De Bijbel geworden. Noch de dichtbundel in eigen beheer van de laatste touwslager van Adinkerke. Het is ook niet mijn zakwoordenboek Nederlands-Afrikaans, Afrikaans-Nederlands. En het is net niet, amper niet mijn grote zeevogelencyclopedie geworden...
De oude kruisboogschutter vraagt: 'Is het De Pest?' (Nee, lieve Omer. En laat me nu verder lezen) Mijn derde ex-stiefvader vraagt: 'Is het alles van Philip Roth?' (Nee, helaas niet)
De schuldbemiddelaar van mijn derde ex-stiefvader vraagt: 'Is het bijna alles van de nobelprijswinnaar voor de literatuur van het jaar 1984?' (Had gekund. Bijna alles had gekund)
De bipolaire windhondenfokker Fons vraagt: 'Is het een vroege roman van Reve?' (Nee, nee)
De neurotische boomchirurg zonder naam vraagt: 'Is het een late roman van Hugo Claus?' (Oh, ik bloos)
De leverzieke onderwaterlasser Dylan genaamd vraagt: 'Zijn het de sprookjes van Grimm waarin spinsters voorkomen?' (Nee, brutale vlegel!)
George de rabiate sponzenverkoper vraagt: 'Is het je eigen dichtbundel? Je laatste??' (Hmm)
De gierige dermatoloog van mijn moeder verzucht: 'Ik wed dat het opnieuw Alice in Wonderland is...' (Bijna)
En mijn moeder zelf zegt: 'Ik weet zeker dat het Kaas is!' (Mama toch! Ken je me maar zo goed?!) Maar het antwoord? Waar blijft het antwoord?? Het antwoord is de winnaar is Meneer Cogito, de enige man die nooit mijn nachtkastje verlaat. Bedankt en slaapwel, Zbigniew Herbert

dinsdag 1 januari 2013

De Top Drie (16) van


Renaud de Queyrolle doute parfois de sa propre existence. Néanmoins, il pense pouvoir dire être né il y a plus d'un demi siècle. Il a connu tous les continents, les ayant habités pour raisons professionelles, de père en fils. Il aime Woody Allen, la cuisine italienne, le marché aux puces, le jazz vocal féminin. Il adore Paris, mais une partie de lui rève d'une vie simple à la campagne.

Nr 1.

Nous avons fort heureusement une excellente émission dédiée aux livres, La Grande Librairie (le jeudi vers 20.30h, sur France 5) qui souvent influence mes choix de lecture. Ainsi , j’ai découvert cette année Les Pays, roman de Marie-Hélène Lafon, dont on connait L’annonce, publié en 2009. Le roman raconte la ‘montée’ à Paris de Claire, fille de paysans ancrés en campagne, au Cantal. Le dépaysement, l’adoption progressive de cet univers tellement different y sont racontés dans un style superbe où chaque mot est pesé. La visite du vieux paysan à sa fille à Paris -il troque la fourche à foin pour la fourchette en argent, si vous me permettez l'expression- est une merveille. On se l'imagine, essayant de lancer la conversation dans un wagon de métro parmi les voyageurs impassibles. Un livre à savourer, chaque phrase donne du plaisir.

Nr 2.

Un classique que je n’avais plus relu depuis mes 16 ans: Zazie dans le Métro, de Raymond Queneau. L’héroine du roman est une enfant terrible à la découverte de Paris et en quète de vérité. En fait, Zazie ne verra jamais le métro, qui est en grève, mais on ne s’en plaint pas: les aventures invraisemblables, les conversations qui dérivent, le néo-français , tout ça m’a fait bien rire.

Nr 3.

Dans un tout autre régistre, j’ai lu avec beaucoup de plaisir l’ouvrage de Dirk Van der Cruysse, Le noble désir de courir le monde. Le sous-titre, Voyager en Asie au XXVII° siècle, cadre l’ambition de l’auteur dans une fourchette précise. Le livre est une mine d’informations sur les voyageurs explorateurs, leurs motivations, les moyens de transport, leurs découvertes, la politique et les religions, et tout ce que l’on peut imaginer, le tout bien ordonné par sujet en vingt chapitres. Admirablement écrit, un livre passionnant .